Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen bij echtscheiding

Principieel verval van huwelijksvoordelen en contractuel erfstellingen bij echtscheiding

1. Inleiding

Wanneer echtgenoten in het huwelijksbootje stappen beschikken zij over verschillende opties wat betreft het aan te nemen huwelijksstelsel. Partners kunnen opteren voor het stelsel van scheiding der goederen,[1] het stelsel van algehele gemeenschap van goederen[2] (wat het minst gekozen wordt in de praktijk) of het wettelijk stelsel.[3] Wanneer echtgenoten geen stelsel hebben aangenomen is dit laatste automatisch van toepassing.          

Ons recht beschikt over verschillende mogelijkheden om in het wettelijk stelsel het huwelijksvermogensstelsel te regelen tussen echtgenoten. Indien echtgenoten kiezen om hiervan gebruik te maken stelt de notaris hiervan een notariële akte op en geldt dit als bewijs van overeenkomst. Echtgenoten kunnen hun wettelijk stelsel wijzigen of aanvullen door enkele regelingen in de huwelijksovereenkomst op te nemen. Op die manier kunnen echtgenoten bepalen hoe zij de goederen zullen beheren en kunnen zij hun economische en financiële betrekkingen vastleggen tussen elkaar.[4]          

Een huwelijkscontract is een contract als geen ander waardoor ook echtgenoten aan de regels van het verbintenissenrecht onderworpen zijn. In het verbintenissenrecht is er sprake van een ruime contractvrijheid wat betekent dat partijen kunnen bepalen of zij al dan niet een contract sluiten alsook met wie zij een contract sluiten en kunnen zij vrij bepalen over de vorm en inhoud van de overeenkomst. Partijen kunnen hun stelsel wijzigen naar eigen goeddunken en zelfs een ander stelsel aannemen.[5] De contractvrijheid tussen echtgenoten is aldus zeer ruim.[6]

Deze vrijheid is echter niet onbeperkt aangezien huwelijkscontracten onderworpen zijn aan de regels van het algemeen verbintenissenrecht, waardoor er bepaalde vormvereisten zijn waaraan de overeenkomst moet voldoen.           

Voorwaarden om tot een rechtsgeldige overeenkomst te komen

Om te weten of aan een verbintenis uitwerking verleend moet worden, moet de rechtsgeldigheid van de overeenkomst beoordeeld worden aan de hand van volgende vereisten:

  • 1) Er moet sprake zijn van wilsovereenstemming bij de totstandkoming van een contract.
  • 2) De partijen moeten beiden handelingsbekwaam[7]
  • 3) De overeenkomst moet een bepaald voorwerp[8]
  • 4) De overeenkomst moet een geoorloofde oorzaak[9]

Wanneer een overeenkomst gesloten werd zonder wilsovereenstemming, onder druk van een externe factor of door een verkeerde voostelling van de zaak is er sprake van een wilsgebrek.[10] De overeenkomst is bijgevolg vatbaar voor (relatieve) nietigverklaring en kan deze voor niet geschreven worden gehouden. [11] Dit is de meest drastische sanctie aangezien alle gevolgen die uit de overeenkomst voortvloeiden uitgewist zullen worden.

Een huwelijkscontract is een plechtige overeenkomst waardoor hier een bijkomende vormvereiste aan vast hangt om van een rechtsgeldige overeenkomst te kunnen spreken namelijk het feit dat een huwelijkscontract dient te worden opgesteld bij notariële akte en moet verleden worden vóór de voltrekking van het huwelijk.[12]   

Tijdens het huwelijk kunnen echtgenoten steeds hun huwelijkscontract wijzigen door een ander stelsel aan te nemen of een nieuw beding in te voegen. Veeleer zal dit gebeuren in een wijzigingsakte. Hiervoor is enkel een notariële akte vereist die door de notaris zal geregistreerd worden binnen 1 maand in het Centraal register van huwelijksovereenkomsten.[13] [14]        

 

Bij een kleine wijziging zal deze wijziging ‘gewoon’ toegevoegd worden aan het huwelijkscontract. De bekendste voorbeelden hiervan, die ik later nader zal toelichten, zijn schenkingen tussen echtgenoten of een wijziging in de samenstelling van het vermogen.


Bij een grote wijziging zoals bijvoorbeeld het beding van ongelijke verdeling dat bedongen wordt, dient de procedure tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel gevolgd te worden waardoor het huwelijkscontract gewijzigd wordt door een wijzigingsakte.[15]


Net zoals in het huwelijkscontract is het van belang dat echtgenoten in deze wijzigingsakte geen wijzigingen doorvoeren die strijdig zijn met de openbare orde (artikel 1387 BW) en de goede zeden (artikel 1388 BW).[16] Enkel wettig aangegane overeenkomsten strekken partijen tot wet en dienen dan ook te goeder trouw uitgevoerd te worden.[17] Een beding dat strijdig is met de openbare orde en de goede zeden, is vatbaar voor een (absolute) nietigverklaring.         

 1.1    De huwelijksvoordelen

Zoals eerder gezegd trouwen echtgenoten onder een bepaald stelsel dat zij kunnen wijzigen naar eigen goeddunken mits zij de essentiële vereisten en de beperkende voorwaarden, om van een rechtsgeldige overeenkomst te kunnen spreken, in acht nemen. Het gebeurt dat echtgenoten elkaar wensen te bevoordelen wat onder andere mogelijk is door huwelijksvoordelen of contractuele erfstellingen in het huwelijkscontract op te nemen.

In de rechtspraak en rechtsleer wordt het begrip “voordelen” zeer ruim geformuleerd. Zo werd in het eerste mijlpaalarrest van het Hof van Beroep te Antwerpen in 2004[18] een huwelijksvoordeel gedefinieerd als een verrijkingongeacht het gekozen huwelijksvermogensstelsel, ten gunste van een echtgenoot die het verkrijgt en ten koste van de andere echtgenoot. Het huwelijksvoordeel ontstaat uit de samenstelling, werking of de verdeling[19] van het huwelijksvermogensstelsel wanneer meer dan de helft van de huwelijkse aanwinsten aan die echtgenoot worden toegekend.[20]

Deze bewoording ligt tevens vervat in artikel  1429 bis BW. De wetgever laat na dit uit te werken waardoor de invulling van deze definitie veeleer gebeurd is door de rechtspraak en rechtsleer.           

1.1.1   Huwelijksvoordelen ontstaan door de samenstelling van het huwelijksvermogensstelsel[21]


Met huwelijksvoordelen die ontstaan door samenstellings van het huwelijksvermogensstelsel wordt het  beding van inbreng bedoeld waarbij één of beide echtgenoten een roerend of onroerend goed in de gemeenschap brengen op grond van artikel 1452 BW. Een voorbeeld van een inbreng zou kunnen zijn dat aanstaande echtgenoten de meubelen die zij bezitten bij het aangaan van het huwelijk inbrengen in de gemeenschap.[22] Bij de vereffening verdeling van het huwelijksvermogensstelsel zullen beide echtgenoten in principe de helft van de gemeenschap krijgen op grond van artikel 1445 BW. Echter kan ook een terugnamebeding bedongen worden in het huwelijkscontract waarbij dat de echtgenoot, de goederen die hij in de gemeenschap ingebracht heeft vóór de vereffening verdeling kan terugnemen.[23]    

1.1.2   Huwelijksvoordelen uit de werking van het huwelijksvermogensstelsel


Principieel wordt het gemeenschappelijk vermogen bij gelijke helften verdeeld overeenkomstig artikel 1445 BW. Door dit principe wordt een voordeel gecreëerd ten aanzien van de minder verdienende echtgenoot na de vereffening verdeling van het gemeenschappelijk vermogen. Aangezien partners tijdens het huwelijk niet altijd dezelfde hoeveelheid beroepsinkomsten generen is het mogelijk dat uit de verdeling bij gelijke helften een voordeel ontstaat ten gunste van de echtgenoot die minder bijgedragen heeft in de opbouw van het gemeenschappelijk vermogen.[24]  

1.1.3   Voordelen die ontstaan uit de vereffening verdeling van het huwelijksvermogensstelsel[25]


Onder voordelen die ontstaan uit de “vereffening en verdeling” van het gemeenschappelijk vermogen wordt bijvoorbeeld het beding van vooruitmaking (artikel 1457-1460 BW) bedoeld. Dit beding houdt in dat de langstlevende echtgenoot vóór de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap een bepaald goed, een bepaalde som uit de gemeenschap mag voorafnemen voordat het gemeenschappelijk vermogen vereffend en verdeeld wordt. Wat hierna overschiet in het gemeenschappelijk vermogen zal tussen echtgenoten bij gelijke delen verdeeld worden.[26] Dit beding heeft slechts uitwerking in geval van overlijden van één der echtgenoten waardoor een gerechtelijke ontbinding van het huwelijk zal leiden tot het verval van het beding van vooruitmaking krachtens artikel 1429 BW.       

De gelijke verdeling van de huwgemeenschap bij vereffening-verdeling is het principe, wanneer echtgenoten aan deze verdeling een mouw willen passen kunnen zij echter het beding van ongelijke verdeling opnemen in hun huwelijkscontract op grond van artikel 1461 e.v. BW. Dit beding wordt bedongen opdat de langstlevende echtgenoot onder hun een andere verdeling krijgt dan de helft van de huwgemeenschap (in volle eigendom) of zelfs het gehele vermogen bekomt.[27]

Wanneer effectief de ganse huwgemeenschap (actief en passief) bij overlijden van een partner aan de langstlevende echtgenoot wordt toegekend dan spreken we over een verblijvingsbeding.[28] In zo’n beding ontvangt de begunstigde echtgenoot alle gemeenschappelijke goederen ongeacht hun aard (roerend en onroerend) en oorsprong (bijvoorbeeld een geschonken goed dat in de huwgemeenschap gebracht werd).[29] Dit beding heeft slechts uitwerking wanneer aan de overlevingsvoorwaarde voldaan is. Bij gerechtelijke scheiding zal dit beding aldus vervallen krachtens artikel 1429 BW.

Ik kan aannemen dat dit veeleer bedongen wordt om de langstlevende veilig te stellen op de dag dat de andere echtgenoot er niet meer zal zijn.[30] Uiteraard is het dan wel zo dat de kinderen langer op hun erfenis moeten wachten wanneer zo’n beding bedongen opgenomen wordt in het huwelijkscontract..       

1.2       Waarom huwelijksvoordelen vervallen

Op de vraag waarom huwelijksvoordelen vervallen gaf het Grondwettelijk Hof in een arrest van 23 november 2005 antwoord. Echtgenoten trachten elkaar meestal te bevoordelen wanneer één van hen overlijdt waardoor kan aangenomen worden dat zij elkaar enkel en alleen wilden bevoordelen voor het geval zij tot aan de dood van één der echtgenoten getrouwd zouden blijven. Wanneer het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding, verdwijnt de affectio maritalis (de echtelijke band) en verliezen zij hun bestaansreden.[31]

1.3    Aanpassing van het huwelijksvermogensrecht        

De wet van 27 april betreffende de hervorming van de echtscheiding wijzigde een aantal zaken  aan ons huwelijksvermogensrecht. Zo werd onder meer de regeling omtrent de onderhoudsuitkering tussen echtgenoten aangepast. Tevens maakte de wetgever komaf met de vroegere gronden tot echtscheiding en speelt het foutbegrip geen rol meer in de verkrijging van een echtscheiding.[32]

Heden ten dage bestaan er in ons ‘nieuw recht’ slechts 2 gronden tot echtscheiding namelijk de echtscheiding door onderlinge toestemming en de echtscheiding door onherstelbare ontwrichting.[33]  

1.3.1   De oude regeling omtrent huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen


Vóór de inwerkingtreding van de nieuwe echtscheidingswet op 1 september 2007 verloor, volgens de wetgeving van 14 juli 1976, de onschuldige echtgenoot alle huwelijksvoordelen die de schuldige echtgenoot hem bij huwelijkscontract verleend had.[34]

Indien een huwelijksvoordeel ten aanzien van de onschuldige echtgenoot bedongen was behield deze laatste enkel de huwelijksvoordelen die geen overlevingsrechten zijn.[35] Dit aangezien het oude artikel 1429 van het burgerlijk wetboek stipuleerde dat de huwelijksvoordelen die overlevingsrechten zijn in hoofde van beide echtgenoten vervielen bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Dit werd vroeger beschouwd als een burgerrechtelijke sanctie ten gevolge van de echtscheiding.[36]           

Het lot van de contractuele erfstellingen na echtscheiding lag vroeger, voor de inwerkingtreding van de nieuwe echtscheidingswet, vervat in de oude artikelen 300 en 307 BW. Artikel 1429 BW bepaalde dat overlevingsrechten vervielen bij echtscheiding in hoofde van beide echtgenoten. Evenwel stipuleerde het oude artikel 300 BW dat contractuele erfstellingen (wat ook een overlevingsrecht is) in hoofde van de onschuldige echtgenoot behouden bleef.[37]           

Naar mijn mening treedt de wetgever in deze twee artikels in conflict. Ik moet aannemen dat contractuele erfstellingen een uitzondering vormen op het principe dat stelt dat voordelen die overlevingsrechten zijn van rechtswege vervallen bij echtscheiding.      

Wanneer echtgenoten opteren deze vervalregeling bij echtscheiding toe te passen op hun contractueel bedongen erfstellingen, moet dit bijgevolg uitdrukkelijk opgenomen worden in het huwelijkscontract.[38]

 

1.3.2   De nieuwe regeling omtrent de huwelijksvoordelen

Doordat de begrippen “fout” en “schuld” uit ons recht verdwenen kon de wetgever het oude artikel omtrent de huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen niet ongewijzigd laten.

Artikel 299 BW werd gewijzigd en stipuleert dat “alle voordelen die echtgenoten contractueel bedongen hebben vervallen na echtscheiding behoudens overeenkomst in tegenovergestelde zin.

Op het eerste zicht bepaalt dit artikel dat alle voordelen (dus de voordelen die overlevingsrechten uitmaken alsook de voordelen die geen overlevingsrechten uitmaken) vervallen in hoofde van beide echtgenoten ongeacht de grond van de echtscheiding aangezien de schuldloze echtscheiding uit ons recht verdwenen is.

Dit dient te worden genuanceerd aangezien de wetgever[39] er op gewezen heeft dat het nieuwe artikel 299 BW geïnterpreteerd dient te worden volgens het Cassatiearrest[40] van 23 november 2001. )

In dit arrest werd het Hof geconfronteerd met echtgenoten die getrouwd waren onder het stelsel van scheiding der goederen. In het huwelijkscontract was een beding van inbreng opgenomen waarbij een onroerend goed in de gemeenschap was gebracht.

Dit Hof oordeelde in haar arrest dat het principieel verval enkel sloeg op voordelen die overlevingsrechten zijn.[41] Het Hof heeft dit uitdrukkelijk geformuleerd in haar arrest dat luidt als volgt :

            “Met voordelen in de zin van artikel 299 BW worden alle schenkingen bedoeld tussen echtgenoten, anderdeels, de voordelen die tegelijk overlevingsrechten zijn, met name de bedingen van vooruitmaking en de bedingen van ongelijke verdeling van de huwgemeenschap.”

Zo oordeelde het Hof dat huwelijksvoordelen die ontstaan zijn door de samenstelling van de huwgemeenschap zoals het beding van inbreng[42] en het beding van algehele gemeenschap[43] niet vervallen in hoofde van echtgenoten. Het Hof verwoordde dit als volgt:

            “Artikel 299 BW is niet van toepassing op de voordelen die bij de verdeling ontstaan uit de  samenstelling van de huwgemeenschap en derhalve niet op de huwelijksvoordelen die het gevolg zijn van de inbreng van een eigen goed in de huwgemeenschap.”

Door de afschaffing van de schuldvraag is het van geen belang meer om te weten aan wie het voordeel toegekend werd of op welke grond de echtscheiding werd toegekend.[44]  De voordelen die overlevingsrechten zijn vervallen van rechtswege in hoofde van beide echtgenoten nadat het echtscheidingsvonnis (op welke grond dan ook) in kracht van gewijsde is getreden krachtens artikel 1429 BW.[45]      

De vraag of een beding al dan niet vervalt na echtscheiding hangt aldus af van het antwoord op de vraag of het beding al dan niet als een overlevingsrecht gekwalificeerd wordt. Het begrip ‘overlevingsrechten’ zal verder toegelicht worden.


1.3.3   De nieuwe regeling omtrent contractuele erfstellingen


In de nieuwe echtscheidingswet heeft de wetgever tevens de oude artikelen 300 BW en 307 BW omtrent de contractuele erfstellingen opgeheven, waardoor er géén specifieke regeling meer was omtrent de contractuele erfstelling na echtscheiding. Dit zorgde voor problemen en rechtsonzekerheid in de praktijk waardoor al gauw rechtsgeleerden begonnen te speculeren over de gevolgen van contractuele erfstellingen na echtscheiding. Dit mag uiteraard niet de bedoeling mag zijn van ons recht.[46]         

Minister Koen Geens heeft hierdoor op 29 maart 2007 extra uitleg verschaft op vraag van mevrouw Marie-Christine Marghem en toegelicht dat de contractuele erfstellingen onder het nieuwe artikel 299 BW vallen en aldus ook van rechtswege vervallen bij echtscheiding, ongeacht de grond van echtscheiding.[47] 

            “Op verzoek van mevrouw Marie-Christine Marghem (MR) preciseert de minister van Justitie dat artikel 5, onverminderd een door de echtgenoten gesloten overeenkomst die het tegenovergestelde bepaalt, ook slaat op de contractuele erfstellingen, namelijk de voordelen die de echtgenoten elkaar toekennen tijdens het huwelijk”[48] 

Naar mijn mening is de wetgever hier niet volledig geweest. Artikelen werden opgeheven maar niets werd in de plaats opgenomen. Hierdoor ontstond er een lacune in ons recht. De rechtsleer en rechtspraak hebben deze opgevuld. Opmerkelijk is ook dat artikel 299 BW spreekt over “voordelen” maar niet specifieert wat er met “voordelen” bedoeld wordt.

 

 

1.4    Huwelijksvoordelen in een ander stelsel 

Wanneer echtgenoten niet voor het wettelijk stelsel opteren vanwege de verregaande gevolgen bij de vereffening-verdeling kunnen zij kiezen voor een stelsel van scheiding van goederen. Dit stelsel verdient echter een apart hoofdstuk aangezien het niet vanzelfsprekend is dat huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding der goederen bedongen worden…  

1.4.1   Huwelijksvoordelen in het stelsel van scheiding der goederen


In het stelsel van scheiding der goederen bezit elke echtgenoot zijn eigen vermogen hetgeen veeleer gekozen wordt tussen echtgenoten wanneer één hunner een groot beroepsrisico kan lopen omwille van zijn beroepsactiviteit. In dit stelsel beheert, geniet en beschikt iedere echtgenoot autonoom over zijn beroepsinkomen op grond van artikel 1466 BW. Het voordeel van dit stelsel is dat schuldeisers enkel het eigen vermogen kunnen aanspreken van diegene die de schuld heeft aangegaan waardoor het eigen vermogen van de mede-echtgenoot beschermd is tenzij echtgenoten de schuld gezamenlijk aangegaan zijn.[49] Een nadeel is echter dat indien echtgenoten van elkaar scheiden zij geen aanspraak kunnen maken op de vermogensgroei van de ander in tegenstelling tot het wettelijk stelsel, daar de algemene regel is om het gemeenschappelijk vermogen te verdelen bij helften.[50]        
In de praktijk wordt soms tussen echtgenoten onderling afgesproken dat een echtgenoot zijn beroepsactiviteit stopzet om voor de kinderen te zorgen en het huishouden te regelen zodat de andere volop voor de carrière kan gaan en de enige kostwinner is van het gezin.

Bij vereffening en verdeling van het stelsel van scheiding der goederen, door overlijden van een echtgenoot, is het mijns inzien vrij onrechtvaardig dat de echtgenoot die geen beroepsinkomen heeft kunnen opbouwen tijdens het huwelijk geen aanspraak zou kunnen maken op de helft van het beroepsinkomen van de overleden echtgenoot. Hierdoor zou de niet-beroepasactieve echtgenoot met lege handen achterblijven. Deze onrechtvaardigheid kan gecorrigeerd worden door hier een huwelijksvoordeel aan te  koppelen.  

Voorbeeld hiervan is de opname van het verrekenbeding in het huwelijkscontract. Dankzij dit verrekenbeding zal bij ontbinding van het stelsel, door overlijden van de beroeps-actieve echtgenoot, de langstlevende echtgenoot een vordering bekomen op de helft van de aanwinsten die de partner opgebouwd had tijdens het huwelijk. Op deze manier wordt een mouw gepast aan de onrechtvaardigheid en staat de niet-beroepasactieve echtgenoot niet in de kou.[51] 

Echter zijn huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding der goederen niet vanzelfsprekend aangezien de wetgever huwelijksvoordelen in het wettelijk stelsel heeft bepaald. Artikel 1429 BW stipuleert dat “huwelijksvoordelen in gemeenschapsstelsels vervallen bij echtscheiding”. De wetgever laat na iets te bepalen omtrent huwelijksvoordelen in het stelsel van scheiding der goederen.     

De vraag kan gesteld worden of het überhaupt mogelijk is om huwelijksvoordelen te bedingen in een stelsel der scheiding van goederen. In de rechtsleer is hieromtrent discussie geweest aangezien in ons recht niet voorzien wordt  in een wettelijke regeling betreffende huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen.    

1.4.1.1            Twee benaderingen omtrent voordelen in een stelsel van scheiding der goederen            

In de rechtsleer zijn er twee verschillende opvattingen over huwelijksvoordelen in het stelsel van scheiding der goederen aangezien de wet nergens uitdrukkelijk bepaald heeft dat dit mogelijk is.[52]

Volgens de restrictieve bandering[53] kunnen er enkel in het wettelijk stelsel huwelijksvoordelen bedongen worden aangezien huwelijksvoordelen afhankelijk zijn van de samenstelling, de werking en de verdeling van de huwgemeenschap. De wetgever liet na een regeling te bepalen waardoor niet zomaar kan aangenomen worden dat de theorie van de huwelijksvoordelen van toepassing is in het stelsel van scheiding der goederen.[54] Zo werd opgemerkt door DE WULF dat aanwinsten in het wettelijk stelsel, in het gemeenschappelijk vermogen terechtkomen terwijl in het stelsel van scheiding der goederen deze ‘eigen’ blijven van de echtgenoten omdat hier geen gemeenschappelijk vermogen is.[55]

Volgens professor CASMAN[56] en professor VERBEKE[57] die achter de Extensieve benadering staan, kan het begrip ‘aanwinsten’ perfect losgekoppeld worden van het gemeenschappelijk vermogen.[58] Volgens deze rechtsgeleerden worden in de artikelen 1458 en 1464 BW slechts enkele voorbeelden aangehaald van wat huwelijksvoordelen zouden kunnen zijn. Hierdoor hebben zij geen wettelijke bepaling nodig dat zegt dat voordelen in het stelsel van scheiding der goederen bedongen kunnen worden.[59]

Het Hof van Beroep te Antwerpen wist in een mijlpaalarrest uit 2004 voor eens en voor altijd een einde aan deze discussie te maken door zich achter de extensieve interpretatie te scharen :

“Overwegende dat er voor het stelsel  van scheiding  van  goederen  inzake  de  kwalificatie  als  huwelijksvoordeel  geen  uitdrukkelijke wettelijke  bepalingen  zijn,  hetgeen  echter  niet  betekent  dat  er  enkel  sprake  zou  zijn  van huwelijksvoordelen  bij  een  stelsel van  gemeenschap  van  goederen.  Dat  er  inderdaad  sprake is   van   een   huwelijksvoordeel,   ongeacht   het   huwelijksvermogensstelsel,   telkens   een echtgenoot   een   voordeel   bekomt   uit   de   werking,   samenstelling   of   verdeling   van   het huwelijksvermogensstelsel,  waarbij  deze  echtgenoot  huwelijkse  aanwinsten  verkrijgt, ook  al zijn dit alle aanwinsten (voor zover er geen kinderen zijn uit een vorig huwelijk, in welk geval de  kwalificatie  huwelijksvoordeel  bij  toepassing  van  artikel  1465B.W.  tot  de  helft  van  de aanwinsten  beperkt  wordt)  of  ook  al  vallen  deze  aanwinsten  niet  in  een  gemeenschappelijk vermogen. Dat er geen enkele reden is te eisen dat de aanwinsten eerst in een gemeenschap zouden moeten worden gebracht om ze dan bij helft en te verdelen of onder bezwarende titel bij wijze van huwelijksvoordeel toe te delen aan de langstlevende echtgenoot”[60].

Het  Hof besluit dat “derhalve ook in een stelsel van scheiding van goederen een huwelijksvoordeel voorligt telkens een beding ertoe leidt dat de langstlevende de helft dan wel alle aanwinsten (behoudens bij kinderen uit een ander bed) verkrijgt.”           

1.4.2.              Huwelijksvoordelen in het stelsel van algehele gemeenschap.


De wetgever bepaalt in artikel 1451 BW dat het opnemen van huwelijksvoordelen enkel mogelijk is in gemeenschapsstelsels waardoor deze ook bedongen kunnen worden in het stelsel van algehele gemeenschap, gezien daar de goederen gemeenschappelijk zijn.[61] De wet laat, zoals eerder omschreven, na een regeling omtrent het stelsel van scheiding der goederen te bepalen.[62]

Artikel 1451 BW stipuleert dat “echtgenoten die een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen, niet mogen afwijken van de regels van het wettelijk stelsel die betrekking hebben op het bestuur over het eigen en het gemeenschappelijk vermogen. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 1388 en 1389 kunnen zij bij huwelijkscontract elke andere wijziging aanbrengen in het wettelijk stelsel. Zij kunnen met name overeenkomen:

 - dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en toekomstige goederen of een deel ervan zal omvatten;       
  - dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn;         
  - dat een van de echtgenoten recht zal hebben op een vooruitneming;   
  - dat in geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van een der echtgenoten, het gemeenschappelijk vermogen in ongelijke delen zal worden verdeeld of geheel aan een der echtgenoten zal verblijven.
     
blijven onderworpen aan de regels van het wettelijk stelsel waarvan hun huwelijkscontract niet afwijkt.

 

 1.5    Waarom de regels van schenkingen niet toepasbaar op huwelijksvoordelen?

De wetgever is de echtgenoten goed gezind waardoor huwelijksvoordelen onweerlegbaar vermoed worden onder bezwarende titel te zijn aangegaan. Het Hof van Beroep te Antwerpen vaardigde twee mijlpaalarresten uit omtrent de huwelijksvoordelen.[63]

In het tweede mijlpaalarrest van het Hof van Beroep te Antwerpen[64] uit 2008 oordeelde het Hof dat huwelijksvoordelen betrekking hebben op aanwinsten. Aanwinsten zijn alle goederen die tijdens het huwelijk verworven zijn onder bezwarende titel, wat wilt zeggen dat iedere echtgenoot geacht wordt een tegenprestatie geleverd te hebben. Huwelijksvoordelen worden wettelijk vermoed onder bezwarende titel te zijn bedongen waardoor zij niet onder het toepassingsgebied van de regels van de schenking vallen aangezien zij beschouwd worden als een beschikking ten kosteloze titel. Dit wil zeggen dat hier geen tegenprestatie tegenover staat.[65]            

Huwelijksvoordelen kunnen aldus aangegaan worden zonder dat er effectief wederkerigheid plaats vond tussen echtgenoten.[66]

Naar mijn mening is het vrij opmerkelijk dat in de rechtspraak beslist werd dat voordelen geacht worden te zijn aangegaan onder bezwarende titel. Dit aangezien het wel degelijk in de praktijk voor kan komen dat een echtgenoot iets bedingt in het voordeel van de andere zonder dat deze laatste hier tegenover een prestatie geleverd heeft. Ik kan mij voorstellen dat dit voor wroeging kan zorgen in hoofde van de bedinger wanneer het huwelijk strandt in een echtscheiding aangezien geen effectieve wederkerigheid vereist is bij huwelijksvoordelen.

Het is de bedoeling van de wetgever geweest om de bevoordelingen tussen echtgenoten te beschermen tegen de erfrechtelijke reserve van de kinderen aangezien huwelijksvoordelen niet als schenking worden gekwalificeerd.[67] Het is immers zo dat bij de vereffening en verdeling van het vermogen, de schenking bij de fictieve massa gevoegd wordt zodat dit op het beschikbaar deel wordt aangerekend. Hierdoor kan de schenking onderworpen worden aan de inkorting door de reservataire erfgenamen.[68] Reservataire erfgenamen kunnen de ouders, de langstlevende echtgenoot of de ouders zijn van de decujus.

Hierbij is het van belang om te weten dat de toekenning van huwelijksvoordelen binnen de perken blijft van wat als huwelijksvoordeel aanzien kan worden.[69] Er is slechts een deel van de huwelijksvoordelen niet vatbaar voor de inkorting indien zij een bepaald plafond niet overschrijden zoals bepaald in artikel 1464 BW. Het deel dat het plafond overschreden heeft, ook wel het surplus genoemd, is wél vatbaar voor inkorting en wordt in ons recht de “onvolkomen huwelijksvoordelen” genoemd aangezien de kinderen hiertegen de inkorting kunnen vragen.[70] Dit surplus is aldus vatbaar voor inkorting wanneer de erfgenamen hierom verzoeken. Dit surplus is aldus een huwelijksvoordeel maar valt onder de toepassingsvoorwaarden van schenkingen.[71] 

Artikel 1464 BW  bepaalt immers dat “huwelijksvoordelen wel als schenkingen beschouwd kunnen worden voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag der verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.”

Ik zal hier niet verder ingaan op de berekening van dit surplus op grond van  artikelen 1464 en 1465 BW aangezien mijn uiteenzetting handelt over het burgerlijk aspect van huwelijksvoordelen en deze berekening behoort tot het fiscaalrechtelijk aspect.

 

1.6    Voor- en nadelen van huwelijksvoordelen

Een huwelijksvoordeel, zoals het beding van inbreng, is een overeenkomst ten bezwarende titel, waarbij de vrijgevigheidsgedachte tussen echtgenoten géén rol speelt.[72] Hierdoor zijn de regels van de schenkingen niet toepasselijk op huwelijksvoordelen.[73]  Een schenking wordt immers geacht uit vrijgevigheid geschonken te zijn waardoor hier geen wederkerige prestatie tegenover staat en zij aan de inkorting kunnen onderworpen worden in het geval dat de schenker overlijdt.        

Het nadeel van huwelijksvoordelen is dat zij bij het overschrijden van een plafond op grond van artikel 1464 BW wél in de fictieve massa meegerekend kunnen worden en onderworpen kunnen worden aan de inkorting.[74]

Huwelijksvoordelen dienen opgenomen te worden in het huwelijkscontract waardoor zij van een grotere bescherming genieten aangezien een herroeping een wijziging van het huwelijkscontract impliceert waarvoor toestemming van beide echtgenoten vereist is.[75]

Dit kan een nadeel zijn aangezien dat de begunstigde hiermee akkoord moet gaan om zijn/ haar voordeel weg te laten uit het huwelijkscontract. Mijns inziens lijkt het mij niet zo vanzelfsprekend dat de begunstigde afstand zou nemen van zijn verkregen voordeel.

Aan een beding van inbreng kan een nadeel verbonden zijn wanneer een beding van terugname bedongen werd kunnen de ingebrachte goederen teruggenomen worden door de vereffening verdeling van de huwgemeenschap. Wanneer deze goederen niet meer in de huwgemeenschap zitten kan men op het ogenblik van de verdeling de waarde van het goed terugnemen luidens artikel 1455 BW.          

1.7    Overlevingsrechten                                             


Overlevingsrechten zijn huwelijksvoordelen die bedongen worden in het huwelijkscontract met het oog op de bevoordeling van de langstlevende echtgenoot.[76] Voorbeelden van overlevingsrechten zijn het beding van vooruitmaking, het verblijvingsbeding en contractuele erfstellingen (wat nader toegelicht zal worden in hoofdstuk 2).

Overlevingsrechten worden door de langstlevende echtgenoot uitgeoefend wanneer het huwelijksvermogensstelsel ontbonden wordt door overlijden van de beschikker.[77]

In ons recht wordt een principieel onderscheid gemaakt tussen huwelijksvoordelen die overlevingsrechten zijn en huwelijksvoordelen die géén overlevingsrechten zijn. Dit aangezien artikel 1429 BW stipuleert dat alle huwelijksvoordelen die overlevingsrechten zijn van rechtswege bij echtscheiding vervallen. Hierdoor is het van belang het onderscheid duidelijk uit te leggen.        

1.7.1   Huwelijksvoordelen die géén overlevingsrechten zijn     


Huwelijksvoordelen die géén overlevingsrecht zijn vervallen principieel niet bij echtscheiding, behoudens andersluidende overeenkomst. Voorbeelden hiervan zijn het beding tot uitbreiding van het gemeenschappelijk vermogen, ook wel het beding van inbreng genoemd (zie hoofdstuk 1.1.1) alsook de algehele gemeenschap.            

Omtrent deze bedingen is er reeds in het verre verleden veel discussie geweest omdat dit niet verviel in hoofde van de schuldige echtgenoot bij echtscheiding wat voor wroeging zorgde in hoofde van de bedinger.

Zo werd reeds in 1874 het Hof van Cassatie geconfronteerd met twee echtgenoten die getrouwd waren onder het stelsel van algehele gemeenschap waarbij enkel de vrouw haar eigen goederen ingebracht had in de gemeenschap. Tijdens de echtscheidingsprocedure beweerde de vrouw dat haar inbreng een voordeel uitmaakte in hoofde van haar man.       

Het Hof bevestigde dit in zijn arrest dat bepaalt “dat een beding van inbreng een huwelijksvoordeel is dat wettelijk vermoed wordt onder ‘bezwarende titel’ te zijn aangegaan. Hierdoor is het bewijs om de ‘vrijgevigheid’ aan te tonen onontvankelijk.”[78]      
Het Hof bepaalde tevens dat “een contract van algehele gemeenschap, wettelijk vermoed wordt wederkerig en onder bezwarende titel te zijn afgesloten”.   

Toen enkele jaren later een gelijkaardige situatie zich voordeed ontstond er discussie over de stelling of “huwelijksvoordelen die geen overlevingsrechten waren (zoals het beding van inbreng) in hoofde van de schuldige echtgenoot vervielen, maar behouden bleven in hoofde van de onschuldige echtgenoot niet ongrondwettelijk was”.

Het Grondwettelijk Hof zette in haar arrest van 23 november 2005 (Bijlage 9) de puntjes op de ‘i’ door te bepalen “De artikelen 299, 300 en 1429 van het Burgerlijk Wetboek schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat echtscheiding op grond van bepaalde feiten leidt tot het verval voor beide echtgenoten van huwelijksvoordelen die overlevingsrechten zijn, maar de echtgenoot tegen wie de echtscheiding is uitgesproken niet het voordeel ontneemt van de andere huwelijksvoordelen, zoals met name een inbreng in de gemeenschap bedongen in het huwelijkscontract.[79]

1.7.2   Huwelijksvoordelen die overlevingsrechten zijn


Het nieuwe artikel 299 BW bepaalt dat alle huwelijksvoordelen alsook contractuele erfstellingen vervallen bij echtscheiding.           

In een Cassatiearrest van 23 november 2001 wordt gespecifieerd dat we onder deze voordelen “alle schenkingen tussen echtgenoten alsook de voordelen die tevens overlevingsrechten zijn, met name de bedingen van vooruitmaking en van ongelijke verdeling, maar niet de voordelen ontstaan uit de samenstelling van de huwelijksvermogens, zoals de inbreng” moeten verstaan.

De bekendste huwelijksvoordelen die een overlevingsvoorwaarde omvatten zijn veeleer de verdelingsbedingen[80] zoals het verblijvingsbeding en de sterfhuisclausule, alsook het beding van vooruitmaking.  Hier wordt de sterfhuisclausule toegelicht, de andere bedingen werden besproken in hoofdstuk 1.1.    

1.7.2.1            Sterfhuisclausule / nihilbeding

De sterfhuisclausule vertoont veel gelijkenis met het verblijvingsbeding. In beide bedingen wordt bepaald dat de begunstigde echtgenoot een ander deel dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen toebedeeld krijgt bij overlijden van de bedinger. Het enige verschil tussen deze twee bedingen is dat aan een verblijvingsbeding een overlevingsvoorwaarde gekoppeld wordt waardoor bij echtscheiding dit beding komt te vervallen. Dit terwijl de sterfhuisclausule (ook wel het nihilbeding genoemd) uitwerking zal verkrijgen “ongeacht de aard van de ontbinding van het huwelijk.”[81]

Artikel 1461 BW heeft bepaald dat echtgenoten kunnen bedingen dat de langstlevende of één hunnerbij de vereffening verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen, kan ontvangen. [82][83]      

Het is echtgenoten aldus toegestaan een sterfhuisclausule in hun huwelijkscontract te lassen dat bepaalt dat het volledige gemeenschappelijke vermogen, in volle eigendom, aan een specifieke mede-echtgenoot toekomt “om eender welke reden van ontbinding.[84]

Het voorwerp van dit beding heeft het gemeenschappelijk vermogen voor ogen. Dit zal toekomen aan een specifieke echtgenoot bij ontbinding van het huwelijk of bij echtscheiding op grond van artikel 1461 BW.    

Het spreekt voor zich dat deze clausule zeer verregaande gevolgen met zich teweeg kan brengen en hierdoor maar weinig bedongen wordt in de praktijk. Veeleer zal deze sterfhuisclausule bedongen worden wanneer één der echtgenoten terminaal ziek is en ‘aan zijn sterfbed’ dit beding opstelt, wat eveneens de benaming van deze clausule verklaart.[85]
           
Omtrent de kwalificatie van de sterfhuisclausule is er discussie in de rechtsleer. Ik kan mij vinden in de opvatting van professor H. CASMAN en A VERBEKE aangezien zij zeggen dat het nihilbeding gekwalificeerd kan worden als een huwelijksvoordeel omdat het een verblijvingsbeding is. Weliswaar is aan het nihilbeding géén overlevingsvoorwaarde gekoppeld wat in se géén vereiste is om niet van een huwelijksvoordeel te kunnen spreken.[86]      

In het mijlpaalarrest van het Hof van Beroep te Antwerpen uit 2008[87] oordeelde het Hof dat de verkrijging van een sterhuisclausule een huwelijksvoordeel was en geen schenking uitmaakte.[88]

In een uiterst recent arrest van 5 januari 2017 heeft het Hof van Cassatie[89] hier tevens zijn blik op geworpen. Het Hof concludeerde “dat de verkrijging op grond van een sterfhuisclausule een huwelijksvoordeel uitmaakt waardoor deze clausule nooit als schenking aanzien kan worden. Wel is het mogelijk dat het aan de regels van de schenking onderworpen kan worden indien zij het plafond overschreden heeft op basis van artikel 1464, lid 2 BW.”

Doordat aan het nihilbeding géén overlevingsvoorwaarde gekoppeld is kan het beding niet van rechtswege vervallen op grond van artikel 1429 BW maar dient het bijgevolg uitwerking te krijgen in geval van ontbinding van het huwelijk “om eender welke reden.” Het nihilbeding heeft aldus zeer verregaande gevolgen aangezien bij echtscheiding de begunstigde theoretisch gezien alles van de bedinger zou verkrijgen indien dit zo bedongen werd in het huwelijkscontract. Hierdoor lijkt het mij vrij onwaarschijnlijk dat dit beding in de praktijk veel voorkomt.

Doordat het nihilbeding het gemeenschappelijk vermogen als voorwerp heeft - en aldus niet de nalatenschap van de beschikker - zal bij overlijden van deze laatste het  nihilbeding ontsnappen aan de toepassing van artikel 5 van het Wetboek Successierechten.[90] Dit artikel vereist namelijk dat een overlevingsvoorwaarde aan de overdracht gekoppeld moet worden om hierop successierechten te kunnen heffen. Aangezien in het nihilbeding de begunstigde het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt “ongeacht de wijze van de ontbinding van het huwelijk” valt de sterfhuisclausule niet onder de toepassingsvoorwaarden van het artikel. Hierdoor kan de fiscale administratie géén erfrecht heffen op de overdracht van het gemeenschappelijk vermogen naar de langstlevende echtgenoot.[91]

Het spreekt voor zich dat dit beding voor veel controverse gezorgd heeft aan de zijde van de fiscale administratie aangezien zij door deze sluwe clausule geen belastingen in het laatje ontvangen. Sic lex sic iudex.

De Fiscale Administratie heeft dit beding op 29 juni 2007 aanvaard aangezien aan artikel 5 punt 3 van het wetboek successierechten niet voldaan is. Dit artikel stipuleert dat een overlevingswaarde vereist is opdat successierechten geheven kan worden. De Fiscale Administratie formuleerde dit als volgt:

            “Het beding van toebedeling van het gehele gemeenschappelijk vermogen aan een welbepaalde echtgenoot heeft voor gevolg dat het voordeel zonder voorbehoud aan deze echtgenoot toevalt ongeacht het feit of hij/ zij de andere overleeft of niet. Door het onvoorwaardelijk toebedelen van het gemeenschappelijk vermogen aan een welbepaalde echtgenoot, is de voorwaarde van overleven niet gerespecteerd, zodanig dat artikel 5 van het Wetboek der Successierechten niet van toepassing is”.[92]

 

2. Contractuele erfstellingen

Bij een contractuele erfstelling duidt de erflater een erfgenaam aan door middel van een overeenkomst. De erflater schenkt als het ware zijn eigen goederen aan de erfgenaam waarover deze laatste kan beschikken, wanneer de erflater sterft.[93]  In tegenstelling tot huwelijksvoordelen zijn contractuele erfstellingen van erfrechtelijke aard waarbij een bepaald deel van de nalatenschap onder kosteloze titel aan de begunstigde zal toekomen.[94]      

Wanneer in het huwelijkscontract een contractuele erfstelling bedongen wordt in het voordeel van de langstlevende echtgenoot krijgt dit een onherroepelijk karakter.[95]  Dit heeft   als gevolg dat de langstlevende definitief de hoedanigheid van erfgenaam zal hebben.[96]

Op grond van 1096 BW kan de contractuele erfstelling eenzijdig herroepen worden indien zij niet bedongen werd in het huwelijkscontract. Deze contractuele erfstelling wordt dan aanschouwd als een schenking onder de levenden (ook wel een gewone gift genoemd).[97] [98]          

Wanneer een huwelijk, waarin een contractuele erfstelling bedongen werd, ontbonden wordt door overlijden van de erfsteller dient de erfstelling uitwerking te krijgen. De algemene regel inzake de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap dient vervolgens nageleefd te worden, behoudens ander beding. Eerst dient de vereffening verdeling van het huwelijksvermogensstelsel te gebeuren waarna de vereffening-verdeling van de nalatenschap zal gebeuren. Hierna wordt het duidelijk wat de samenstelling van de nalatenschap is en wat aldus voorwerp uitmaakt van de contractuele erfstelling.
Volgens Christoph CASTELEIN is dit net de hoofdreden waarom contractuele erfstellingen géén huwelijksvoordelen zijn aangezien bij erfstellingen pas duidelijk wordt wat de contractuele erfstelling is na vereffening verdeling van de nalatenschap.[99]         
                       

2.1     Voorwerp van de contractuele erfstelling


Het voorwerp van een contractuele erfstelling kan bestaan uit de volledige nalatenschap van de erfsteller die toegekend wordt aan een wel bepaalde erfgenamen anderzijds kan zij tevens bestaan uit het grootste beschikbaar deel van de nalatenschap. Het voorwerp kan evengoed slaan op een bepaald deel of op een bepaald goed uit de nalatenschap van de erfsteller.[100]    

 

2.1.1   Case omtrent de vorm die een contractuele erfstelling mag aannemen

 

Mevrouw Gosseye heeft een relatie met meneer De Waele waarmee ze twee kinderen heeft. Enkele jaren later trouwt mevrouw Gosseye met meneer Serck onder het wettelijk stelsel. Enkele jaren later wordt mevrouw Gosseye terminaal ziek en doet zij een schenking onder de levenden in het voordeel van haar echtgenoot meneer Serck. Zij zal aan haar echtgenoot bij overlijden alle goederen in volle eigendom achterlaten. Na 2 slopende jaren komt zij uiteindelijk te overlijden.[101]

Meneer De Waele stelt een notaris aan om de rechten van zijn kinderen met mevrouw Gosseye te vrijwaren. Meneer Serck stelt tevens een notaris aan die opdracht krijgt de vereffening verdeling van de nalatenschap te doen. Partijen geraken het niet eens over de vereffening verdeling.

Meneer De Waele wordt gemachtigd door de vrederechter om op te treden in naam van de kinderen en zegt dat artikel 1465 BW van toepassing is dat bepaalt dat niet-gemeenschappelijke kinderen niet kunnen benadeeld worden. Meneer De Waele vordert de vereffening verdeling van de nalatenschap en de toepassing van artikel 1465 BW.

Meneer Serck is hier echter niet mee akkoord en vraagt aan de rechtbank om dit onontvankelijk en ongegrond te verklaren.

Meneer De Waele beweert dat deze akte waarin de schenking onder de levenden vervat ligt opgenomen moet worden in een wijzigingsakte van het huwelijkscontract aangezien het de toebedeling van het gehele vermogen aan de langstlevende echtgenoot beoogt bij overlijden van de ene echtgenoot. Deze wijziging kan beschouwd worden als de overgang van het wettelijk stelsel naar het stelsel van algehele gemeenschap wat een grote wijziging is in het huwelijk waardoor dit in een wijzigingsakte moest vervat liggen. Hiervoor moest aldus een procedure gevolgd worden wat in casu niet gebeurd is waardoor meneer de Waele de nietigverklaring van de schenking vordert.    

Meneer de Waele beweert tevens dat er sprake is van een wilsgebrek. Het is namelijk zo dat mevrouw ziek was en onder druk van meneer Serck dit ondertekend heeft. Geen enkele moeder zou zomaar haar kinderen willen onterven.

Meneer Serck zegt als verweer dat echtgenoten gewone overeenkomsten kunnen sluiten met elkaar zolang de regels van hun stelsel gerespecteerd worden. Tevens kunnen schenkingen tussen echtgenoten ten allen tijde herroepen worden.

De rechtbank oordeelde in deze zaak dat contractuele erfstellingen een wettelijke uitzondering zijn op het verbod om overeenkomsten omtrent nog niet-opengevallen nalatenschappen te sluiten (art. 1130 BW). Een contractuele erfstelling kan in de vorm van een gewone schenking gebeuren, aldus in een formele akte

Tevens kan nergens aangetoond worden dat mevrouw Gosseye niet de bedoeling had haar echtgenoot iets te schenken waardoor bij gebrek aan achterhaalbare motieven moet geoordeeld worden dat zij handelde uit vrijgevigheid.

Persoonlijk vind ik dat indien de doorslaggevende oorzaak om te schenken niet achterhaald kan worden, deze schenking niet rechtsgeldig zou moeten zijn. Het lijkt mij waarschijnlijk dat iemand in een terminaal zieke toestand haar verzorger wilt bevoordelen waardoor zij misschien handelde uit onwetendheid en op deze manier haar kinderen onbedoeld “onterfd” werden.

2.2    Voor- en nadelen  van contractuele erfstellingen

Contractuele erfstellingen zijn overeenkomsten ten kosteloze titel waardoor geen wederprestatie vereist is. Het is perfect mogelijk dit in het voordeel van één echtgenoot te bedingen.[102]

Wanneer contractuele erfstellingen niet bedongen worden in het huwelijkscontract maar bij notariële akte wordt dit gelijkgesteld met een schenking onder de levenden. Dit is een rechtshandeling waarbij de beschikker een deel van zijn vermogen onder kosteloze titel (om niet) aan de begunstigde geeft, waardoor de begunstigde als het ware verrijkt wordt.[103] Deze contractuele erfstelling is ten allen tijde herroepbaar door de beschikker aangezien dit een schenking onder de levenden impliceert op grond van 1096 BW.[104]

Het kan voordeliger zijn elkaar via testament te begunstigen.  Dit impliceert dat de erfsteller bij notariële akte zijn erfgenaam zal aanstellen. Het testament is eenzijdig herroepbaar waardoor de beschikker zijn testament kan wijzigen wanneer hij maar wilt. De kosten die gemaakt worden bij wijziging van het testament zijn tevens minder hoog dan bij wijziging van de contractuele erfstelling aangezien hiervoor het huwelijkscontract aangepast moet worden. Hiervoor moeten echtgenoten voor dit laatste een grote procedure voeren voor de Rechtbank van Eerste Aanleg op grond van artikel 1395 BW. Dit aangezien deze aanpassing aan het huwelijkscontract een grote wijziging impliceert.      

2.3    In welke gevallen kunnen contractuele erfstellingen vervallen?


Contractuele erfstellingen (thans degene die in het huwelijkscontract vervat liggen) zijn niet eenzijdig herroepbaar. Echter kan de beschikker hier een mouw aan passen indien er sprake is van onwaardigheid van de begunstigde of wanneer een overspelige partner een buitenhuwelijks kind verwekt heeft. Omwille van deze redenen kan de beschikker de contractuele erfstelling herroepen.   

2.3.1   Onwaardigheid / Ondankbaarheid
 

In ons recht werd een recente wijziging doorgevoerd met name de wet van 10 december 2012  tot “wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Strafwetboek en het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de onwaardigheid om te erven, de herroeping van giften, het verval van huwelijksvoordelen en de plaatsvervulling”.      

Deze vrij recente regelgeving vormen de nieuwe regels omtrent de erfrechtelijk onwaardigheid. Op vlak van contractuele erfstelling en huwelijksvoordelen werd er heel wat gesleuteld.[105] Zo breidde de wetgever onder meer de gronden om de onwaardigheid uit en worden de rechten van derden wanneer de onwaardigheid uitgesproken wordt beter beschermd.        

De wetgever maakte tevens komaf met vage omschrijvingen om op deze manier te vermijden dat de feitenrechter te veel aandacht moet besteden aan de beoordeling of er al dan niet intentie was van de onwaardige persoon.[106]

Er zijn 2 gronden die tot de “onwaardigheid” kunnen leiden namelijk :     

(1) op grond van feiten die automatisch kunnen leiden tot de onwaardigheid om te kunnen erven.  Dit zijn namelijk de opzettelijke feiten met de dood tot gevolg. Voorbeelden hiervan staan opgesomd in artikel 727, §1, 1ste BW en artikel 727, §2, eerste lid BW en zijn onder meer de opzettelijke slagen en verwondingen met de dood tot gevolg (partnergeweld),  verkrachting of aanranding van de eerbaarheid met de dood tot gevolg, opzettelijke verminking met de dood tot gevolg.        

(2) op grond van feiten die niet automatisch kunnen leiden tot de onwaardigheid waardoor iemand niet meer kan erven. Dit zijn namelijk de opzettelijke feiten zonder de dood tot gevolg. Voorbeelden hiervan staan opgesomd in de artikelen 727, §1, 3e lid BW en 727, §2, derde lid BW en zijn onder meer verkrachting, schuldig verzuim, opzettelijke slagen en verwondingen.
In geval er sprake is van deze gronden is het aan de strafrechter die soeverein oordeelt opdat een echtgenoot onwaardig is om te kunnen erven, wat een bijkomende civielrechtelijke sanctie is.[107]     

2.3.1.1             Onwaardigheid om te kunnen erven

De bovenvermelde gronden van onwaardigheid kunnen onder meer leiden tot het feit dat de onwaardige niet meer kan erven van de beschikker.

Artikel 1429 bis §1 BW bepaalt dat indien een echtgenoot onwaardig is om te erven deze ook alle voordelen verliest die hij uit de samenstelling, de werking of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen had kunnen krijgen.

Merk op in dit artikel dat de wet voor het eerst een definitie van “voordelen” geeft.

Art. 1429bis. § 1. Indien de langstlevende echtgenoot onwaardig is om van de overleden echtgenoot te erven, verliest hij ook alle voordelen die hij uit de samenstelling, werking, vereffening of verdeling van het gemeenschappelijk vermogen had kunnen verkrijgen. Hij blijft evenwel gerechtigd op de helft van de aanwinsten, tenzij hem door de huwelijksovereenkomst een kleiner aandeel toekomt, dat hij in dat geval behoudt.  
            § 2. De bepalingen inzake onwaardigheid om te erven zijn van overeenkomstige toepassing op de onwaardigheid om huwelijksvoordelen te verkrijgen of te behouden. Dit is eveneens het geval indien de langstlevende echtgenoot uit de nalatenschap van de overleden echtgenoot gesloten is, hetzij door een ontervend beding, hetzij door een beslissing tot uitsluiting of tot verval van zijn erfrecht.


Casus inzake onwaardigheid bij contractuele erfstellingen

Een man en vrouw huwen met elkaar in het jaar 1991 onder het stelsel van scheiding der goederen waarin wederzijdse contractuele erfstellingen bedongen (schenkingen onder de levenden) worden.  Tijdens het huwelijk dient de man klacht in tegen zijn vrouw voor slagen en verwondingen. In 1995 vraagt de man de echtscheiding aan op grond van grove beledigingen. In het voorjaar van 1995 wordt het echtscheidingsvonnis uitgesproken in het nadeel van de vrouw. De man overlijdt alvorens het vonnis betekend werd aan zijn ex-echtgenote. Hierdoor hebben de kinderen (uit een eerder huwelijk) zijn ex-echtgenote gedagvaard. Zij willen namelijk de contractuele erfstellingen herroepen op grond van grove beledigingen.[108]  

Deze vordering wordt gegrond verklaard door de eerste rechter waardoor de vrouw het recht op de contractuele erfstellingen verliest op grond van onwaardigheid.

De vrouw gaat hier echter niet mee akkoord en gaat in hoger beroep. Het Hof van Beroep te Antwerpen verklaart deze vordering in 2005 ongegrond aangezien contractuele erfstellingen enkel tussen echtgenoten bij wijzigingsakte kunnen herroepen worden en niet eenzijdig op grond van artikel 995 BW.           
                                    
Finaal heeft Hof van Cassatie deze uitspraak op 7 februari 2007 terecht vernietigd omdat het  van mening was dat een schenking van toekomstige goederen herroepen kan worden wegens ondankbaarheid, meer bepaald op grond van grove beledigingen die reeds vast stonden in het echtscheidingsvonnis dat reeds in kracht van gewijsde was getreden. Deze scheldpartijen volstaan, volgens het Hof, om de gerechtelijke herroeping van de contractuele erfstelling in te roepen op grond van artikel 957 BW. De vrouw slaagt er tevens niet in aan te aantonen dat zij vergiffenis heeft gekregen door haar overleden ex-echtgenoot.

2.3.2   Casus: De overspelige echtgenote


Wanneer in het huwelijkscontract huwelijksvoordelen of contractuele erfstellingen bedongen werden ten aanzien van de overspelige echtgenoot is het maar al te evident dat de wens om deze uit te wissen groot ten aanzien van de bedrogen partner. Ons recht helpt deze partner hierbij en heeft artikel 334 BW gecreëerd.

Zo bepaalt artikel 334ter B.W. dat “alle voordelen als schenkingen die de andere echtgenoot bij huwelijkscontract heeft toegestaan herroepen kunnen worden ten aanzien van de echtgenoot wanneer de afstamming (ongeacht de wijze) vastgesteld wordt van het uit overspel geboren kind.”  Wanneer het huwelijk strandt in een echtscheiding is het zo dat de overspelige partner nog steeds behoudens andersluidend beding, recht heeft op de helft van de huwgemeenschap.[109]           

Een man een en vrouw huwen met elkaar in het jaar 2000 onder het stelsel van scheiding der goederen. In dit huwelijkscontract werd een contractuele erfstelling opgenomen waarbij dat alle roerende als onroerende goederen in volle eigendom aan de langstlevende echtgenoot toekomen. Kort nadat het kersvers paar op huwelijksreis ging verliet de vrouw haar man reeds voor een andere man. Dat zelfde jaar nog pleegt de man zelfmoord nadat hij hoort van zijn vrouw dat zij het kind draagt van haar vriend. Voor zijn dood raadpleegde da man nog snel zijn notaris om zeker te weten dat zijn overspelige echtgenote zijn nalatenschap in volle eigendom zou ontvangen. 3 maand na het overlijden van de man (ontbinding van het huwelijk) schenkt de vrouw het leven aan haar dochter. Volgens de vaderschapsregel (artikel 315 BW) is de echtgenoot de vader van het kind. Echter betwisten zijn zus, halfbroer en halfzus deze vaderschap.[110]

In eerste aanleg beroept de familie zich op artikel 955, 2° BW van het burgerlijk wetboek waaruit blijkt dat erfgenamen de ondankbaarheid kunnen inroepen omdat de overspelige relatie van zijn ex-echtgenote een grove belediging inhield. Tevens beroepen zij zich op artikel 957 BW dat bepaalt dat “wanneer de schenker overlijdt binnen het jaar na de feiten die tot de herroeping aanleiding kunnen geven de schenking kan herroepen worden.” 

Echter is de rechtbank van oordeel dat de overleden echtgenoot zich niet beledigd voelde waardoor zijn overspelige echtgenote de contractuele erfstellingen mocht behouden.

De erfgenamen gaan hier tegen in hoger beroep en slagen er in om de betwisting van de vaderschap te bekomen.            

Erfgenamen beroepen zich tevens op artikel 334ter BW dat bepaalt “dat de overspelige echtgenoot de contractuele erfstellingen van rechtswege verliest”.        

De overspelige vrouw vraagt echter toepassing van artikel 334ter eerste lid, in fine BW dat stipuleert dat “wanneer de echtgenoot naar de notaris ging om zijn wil te kennen te geven hij de voordelen wou behouden dit verval geen uitwerking verkrijgt”.


Echter ligt er geen notariële akte voor maar wel een geschreven verklaring. De vraag rijst nu of dit volstaat om het verval te vermijden.


De rechter in het Hof van Beroep oordeelt hier naar mijn mening zéér streng en beslist dat deze brief niet volstaat aangezien een notariële akte een formele vormvereiste is om de wil te kennen te geven en beslist bijgevolg dat de overspelige echtgenoot die het kind verwekt heeft buiten het huwelijk waarvan de afstamming vast staat op grond van artikel 334 ter BW alle voordelen en contractuele erfstellingen verliest.[111]


Naar mijn bescheiden mening is het de opdracht van de rechter om te kijken wat echtgenoten bedoeld hebben. De wil van de man primeert boven de vormvereisten en diende bijgevolg zeker in acht genomen te worden. De man heeft uitdrukkelijk de opdracht aan de notaris gegeven om er voor te zorgen dat zijn overspelige echtgenote na zijn dood de contractuele erfstelling kon behouden. Hoewel dit uiteraard een bizar tafereel is moest de wil van de man gerespecteerd worden.

 

  1. Behoud van huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen na echtscheiding


Sinds de invoering van de nieuwe echtscheidingswet maakt het niet meer uit op welke grond echtgenoten uit de echt scheiden. Contractuele erfstellingen en huwelijksvoordelen (meer bepaald degene die tevens overlevingsrechten zijn) vervallen van rechtswege op grond van artikel 299 BW en 1429 BW.  

Wanneer echtgenoten wensen om huwelijksvoordelen of contractuele erfstellingen na echtscheiding te behouden kan dit bedongen worden door een regelingsakte in het huwelijkscontract te voegen.   

Artikel 1287 Ger W. voorziet in een mogelijke  oplossing om dit verval uit te sluiten. Naar mijn aanvoelen zal dit in de praktijk maar zeer zelden voorkomen aangezien de affectio maritalis verdwenen is.      

De wetgever heeft echter niet bepaald wanneer deze akte dient opgesteld te worden, waardoor in de rechtsleer wordt aangenomen dat deze akte opgesteld kan worden bij het sluiten van het huwelijkscontract, tijdens de eigenlijke echtscheidingsprocedure of tijdens de vereffening verdeling van het vermogen.[112] Thans heeft de wetgever een regeling voorzien en is de kans niet onbestaand dat bij echtscheiding door onderlinge toestemming dit beding ingelast zou worden. 

Het derde lid van artikel 1287 Ger. W. stipuleert : “In dezelfde akte moeten zij vaststellen wat zij zijn overeengekomen met betrekking tot de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 745bis en 915bis van het Burgerlijk Wetboek, voor het geval één van hen zou overlijden vóór het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding definitief wordt uitgesproken”.

Zoals helaas vaak voorkomt kan een echtscheidingsprocedure jarenlang aanslepen en kan het aangewezen zijn een regeling te treffen omtrent de huwelijksvoordelen en de contractuele erfstellingen tussen echtgenoten in geval één van zou overlijden tijdens de echtscheidingsprocedure. Anderzijds kan terecht opgemerkt worden door BAEL dat het in strijd is om een overeenkomst tussen echtgenoten op te stellen omtrent toekomstige nalatenschappen indien één van hen zou overlijden tijdens te echtscheidingsprocedure.[113] Tussen echtgenoten bestaat gelukkig wel de wettelijk uitzondering om hieromtrent iets te regelen.

Wanneer echtgenoten wensen om hun contractuele erfstelling in het huwelijkscontract te behouden lijkt het mij aangewezen tevens te bepalen dat door een hangende echtscheidingsprocedure of bij feitelijke scheiding van echtgenoten de contractuele erfstelling geen uitwerking kan krijgen, dit aangezien de affectio maritalis verdwijnt.           

3.1     Vormvoorwaarden regelingsakte    

De regelingsakte dient schriftelijk opgesteld te worden. Een specifieke vormvereiste wordt nergens in de wet vermeld. Anderzijds wordt wel aangenomen dat een regelingsakte het best in een notariële akte gegoten wordt, doordat hieraan authenticiteit verleend wordt kunnen partijen verplicht worden de overeenkomst na te leven.[114] Een ander voordeel is dat dit tegenstelbaar is aan derden waardoor zij de bestaande overeenkomst dienen te respecteren.[115]          

Een clausule die in het huwelijkscontract opgenomen kan worden zou geformuleerd kunnen worden als volgt : “De echtgenoten opteren er uitdrukkelijk voor om het verval voorzien in art. 299 B.W. uit te sluiten. Zij wensen dat de huwelijksvoordelen alsook de contractuele erfstellingen behouden blijven na echtscheiding.”[116]


Zoals ik reeds aanhaalde in het begin van dit hoofdstuk geloof ik niet dat deze regeling veel bedongen zal worden gezien het onlogisch is dat echtgenoten elkaar na echtscheiding zouden willen bevoordelen. Zelfs aan het mooiste sprookje kan een einde komen.       

Uiteraard is het aangewezen om clausules in het huwelijkscontract te laten registreren en kent het omgekeerde inherente consequenties…

 

BESLUIT

In het verleden is er heel wat te doen geweest omtrent huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen. De wetgever wijzigde de regelgeving hieromtrent een aantal keer in de hoop op die manier mee te evolueren met de tijd, maar slaagde hier niet altijd even goed in…

Toen de schuldvraag uit ons recht verdween en de artikelen omtrent de voordelen gewijzigd werden vergat de wetgever een specifieke regelgeving voor de contractuele erfstellingen te voorzien, ook werden er géén overgangsbepaling omtrent deze voordelen gecreëerd, terwijl de andere wijzigingen die onze wetgever in de nieuwe echtscheidingswet doorgevoerd had wel overgangsbepalingen kregen. Hierdoor sprong de rechtsleer en rechtspraak in de bres om deze lacune op te vullen.

Het begrip huwelijksvoordelen is veeleer door de rechtsleer en rechtspraak ingevuld omdat het recht hier weinig over gedefinieerd heeft. Het kan de wetgever niet kwalijk genomen worden daar er veel verschillende soorten bedingen bestaan en gecreëerd kunnen worden tussen echtgenoten en kan niet alles kan opgelijst worden.    

Voor de inwerkingtreding van de nieuwe echtscheidingswet vervielen de contractuele erfstellingen niet, ook al stond duidelijk in artikel 1429 BW gestipuleerd dat alle huwelijksvoordelen die overlevingsrechten waren vervielen in hoofde van beide echtgenoten en verwees hiervoor naar artikel 299 BW. Echter was het artikel 300 dat stipuleerde dat de contractuele erfstellingen behouden bleven… dit was mijn inziens een zeer contradictoire wetsbepaling. Bij de nieuwe wetswijziging in 2007 moest de wetgever zijn kans grijpen iets beters te bepalen maar niets was minder waar. De wetgever hief artikel 300 BW op, maar vergat iets in de plaats te regelen waardoor er weer discussie was…

Tevens wordt in ons recht een regeling bepaald omtrent huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen in gemeenschapsstelsels waardoor de vraag of dat huwelijksvoordellen in een stelsel van scheiding der goederen bedongen kunnen worden, open bleef. Het waren de rechtsgeleerden die in bres sprongen om hieromtrent hun kijk op te geven. Opvallend om te zien was dat Hof zich de mening van de rechtsgeleerden in acht nam en zich aan de meerderheidsopvatting sloot dat bepaalde dat dit wel degelijk mogelijk is.

Uiteraard zijn er voordelen alsook nadelen aan huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen. Zo wordt een huwelijksvoordeel geacht aangegaan te zijn ten bezwarende titel waardoor er een wettelijk vermoeden is dat hier een wederkerige prestatie tegenover stond. Hierdoor is het leveren van het bewijs dat er sprake was van vrijgevigheid onontvankelijk. Wat een voordeel is in hoofde van de begunstigde, maar een nadeel in hoofde van de beschikker gezien hij het niet eenzijdig kan herroepen. Dit laatste tenzij er sprake is van onwaardigheid of overspel met een buitenechtelijk kind als gevolg.

Huwelijksvoordelen vallen tevens niet onder de regels van de schenking waardoor zij niet onderworpen kunnen worden aan de inkorting op aanvraag van de reservataire erfgenamen, voor het deel dat het plafond niet overschrijdt. Het surplus kan aldus wel ingekort worden en valt onder de regels van de schenking.

Huwelijksvoordelen die opgenomen werden in het huwelijkscontract en die betrekking hebben op een vermogensverschuiving worden geacht grote wijzigingen te zijn waardoor een procedure doorlopen moet worden.

Contractuele erfstellingen kunnen bij formele akte rechtsgeldig tot stand komen wanneer zij gekwalificeerd worden als een schenking onder de levenden tussen echtgenoten waardoor geen wijzigingsakte van het huwelijkscontract noodzakelijk is. Tevens kunnen zij eenzijdig herroepen worden aangezien een schenking tussen echtgenoten krachtens artikel 1096 BW.

Indien een contractuele erfstelling bedongen werd in het huwelijkscontract of bij wijziging van het huwelijkscontract tijdens het huwelijk dan kan deze erfstelling niet eenzijdig herroepen worden behoudens wijziging van het huwelijkscontract in een wijzigingsakte. Dit aangezien de inlassing van een contractuele erfstelling een vermogensverschuiving inhoudt van het eigen vermogen van de overleden echtgenoot naar het gemeenschappelijk vermogen van gehuwden. 

De vraag of er nog veel voordelen bedongen worden in de praktijk kan terecht gesteld worden. Het zijn veeleer mensen met levenservaring, echtgenoten die een beroepsactiviteit uitoefenen die risicovol is of oudere mensen die zich laten informeren naar de verschillende opties om hun mede-echtgenoot veilig te stellen voor de dag dat zij komen te overlijden, opdat zij niets te kort zouden komen. Een testament laten opstellen bij de notaris is in de volksmond de meest gekende oplossing om iets te regelen omtrent de nalatenschap.      

Een echtgenoot die terminaal ziek is kan opteren om zijn partner te bevoordelen aan de hand van een sterfhuisclausule opdat de huwgemeenschap in volle eigendom zou overgaan. Via dit beding vallen echtgenoten niet onder de toepassingsvoorwaarde van het successierecht, maar ook hier zijn fiscale consequenties verbonden wanneer dit beding samen met het beding van inbreng wordt bedongen kan het surplus aan de regels van de inkorting onderworpen worden.

 

BIBLIOGRAFIE

  1. Wetgeving

Wet van 21 maart 1804 Burgerlijk wetboek, BS 3 september 1807.

Wet van 10 oktober 1967 Gerechtelijk wetboek, BS 31 oktober 1967.

Wet van 14 juli 1973 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, BS 18 september 1976.

Wet van 7 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, BS 7 juni 2007.

Wet van 10 december 2012 betreffende de wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Strafwetboek en het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de onwaardigheid om te erven, de herroeping van giften, het verval van huwelijksvoordelen en de plaatsvervulling, BS 11 januari 2013.

Decreet van 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit, BS 23 december 2013.

  1. Rechtspraak

GwH 23 november 2005, nr. 170/2005

Cass.  28 april 1977, 1ste kamer.

Cass. 23 november 2001, TBBR 2003, 241- 242.

Cass. 10 december 2010, RW  2010-11, 1436-1437

Cass. 5 januari 2017, nr. F.15.0164.F.
Brussel 2 april 2012, RW 2012-13, 1625.

Antwerpen 24 juni 2008, RW 2008-09, 876.

Antwerpen 5 oktober 2004, TFR 2005, afl. 279, p 381-382

Gent 16 februari 2006, TBBR, 2006, 432-435.

Burg. rechtbank Leuven 14 november 2003, RW 2004-05, 905.

 

 

  1. Rechtsleer

3.a Juridische boeken

BAEL, J., Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 505 p.

CASMAN, H., Echtscheiding door onderlinge toestemming, in BAETEMAN G. e.a. (ed.), Het echtscheidingsrecht in België na de hervorming 1974-1975, Gent, Story-Scientia, 1977, 188.

CASMAN, H., Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Maklu, 1976, 266-268 p.

CASMAN, H. en VAN LOOK, M., Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 1976.

CASMAN, H., VASTERSAVENDTS, A., De langstlevende echtgenote, Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1982, 96 p.

CASMAN, H., Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 61-62 p.

DECLERCK, C., Secundair huwelijksvermogensstelsel. Hoofdstuk II. Conventionele stelsel, in W.PINTENS J.DU MONGH(eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 128, 213 p.

DE WULF, C. m.m.v. BAEL, J., DEVOS, S. en DE DECKER, H., Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en familierecht, Familiaal vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 552 p.

DE WULF, C., Bedingen in verband met de nalatenschappen, in DE WULF, C. en DE DECKER, H., Het opstellen van notariële akten, I, Mechelen, Kluwer, 2002-2006, 745 p.

GERLO, J., Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, die Keure, 2004, 293 p.

VAN OEVELEN, A., Algemene rechtsbeginselen in verbintenissen- en contractenrecht, in VAN HOECKE, M. (ed.), Algemene rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 104 p.

VAN QUICKENBORNE M., Contractuele erfstelling in APR, Gent, Story-Scientia, 1991, 4 p.

VERSCHELDEN, G., De huwelijksvoordelen na echtscheiding, in SENAEVE, P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 45.

 

3.b Juridische tijdschriften

BARBAIX, R., VERBEKE A.-L, “Hervorming van het erfrecht. Een eerste  commentaar bij de wet van 10 december 2012 inzake onwaardigheid, de plaatsvervulling, de huwelijksvoordelen en de giften”. RW 2012-13, 1176 p.

CASMAN, H. en VERBEKE A., “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke   verkrijgingen”, Not. Fisc. M. 2007, afl. 1, 32-35 p.

CASMAN, H. en VERBEKE A., “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005,  297 p.

CASTELEIN, C., “Overspel wordt niet vergeven, wel gewroken! Over het verval van     de contractuele erfstellingen na vaststelling van overspelige afstamming”, TBBR 2006, Kluwer, 422 p.

CASTELEIN, C., MUYLE, M., “hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, Not. Fisc. M. 2006, 165 p.

CASTELEIN, C., “Tijdschrift voor Belgisch burgerlijk recht, Overspel wordt niet vergeven, wel gewroken! Over het verval van de contractuele erfstelling na vaststelling van de overspelige afstamming”, TBBR 2016, 418-419 p.                     

DE WULF, C.,  “Een  kritische  doorlichting  van  recente  rechtspraak  en  rechtsleer  in  verband  met  de sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, (467) 473 p.

DU MONGH, J., “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, (492) 506, 18 p.

NIJBOER, N., “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel I. echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, 112 p.

SIBIET, A., “Conventionele wijzigingen aan het huwelijksvermogensstelsel voortaan zonder tussenkomst van de rechtbank!”, Not. Fisc. M., 2008, 272 p.

SIBIET, A., “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk”,  NJW 2 februari 2015, 111-112 p.

VAN OOSTERWIJCK, G., “Bevoordeling van de langstlevende echtgenoot bij huwelijkscontract, schenking of testament na de wet van 14 mei 1981”, RW 1981- 82, 375 p.

VAN OOSTERWYCK, G., “huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, TPR 1985, 233-238 p.

VAN QUICKENBORNE, M., “Contractuele erfstelling” APR, Gent, Story-Scientia, 1991, 4 p.

VERBEKE, A., “Standpunt Estate Planning, Huwelijksvoordelen, Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, Larcier, 2008/4, 279-278 p.

VERSCHELDEN, G., “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht. Deel II. De echtscheiding door onderlinge toestemming. De scheiding van tafel en bed-De huwelijksvoordelen”,T.Fam. 2007, 161 p.

VERSCHELDEN, G., “De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen”, 2008, 46 p.       

VERSTRAETE, K., “hervorming echtscheidingsrecht”, Doctrine, 26 september 2007, 626-627 p.

WEYTS, L., “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts één echtgenoot: is dat een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, 3 p.          

  1. Varia

Parl. St. Kamer, nr. 51-2341/004, Amendement nr. 129 (Marghem) verantwoording, p. 2-aangenomen; Parl. St. Kamer, nr. 51-2341/018, Verslag namens de commissie voor de justitie, 32.

Besl. 29 juni 2007, nr. E.E./102.058, www.fisconet.fgov.be.

Parl. St. Kamer, nr. 51-2341/024, Verslag namens de commissie voor justitie, 10 p.

Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2341/024.

 

  1. Online bronnen

DEBLAUWE, R., “Op de Grens van Huwelijksvermogensrecht en Erfrecht”,   www.tiberghien.com.

DE LOORE, A.-S., “De mogelijkheid om het keuzebeding betreffende het gemeenschappelijk vermogen aan te wenden voor het eigen  vermogen”, 2008-09, lib.ugent.be

CALLEBAUT, J., “Het finaal verrekenbeding kritisch bekeken”, 2009-10, lib.ugent.be.

HENDRICKX, D., “Huwelijk (algemeen)”, www.notarishendrickx.be

PIETERS, E., “De clausules die een regeling voorzien bij overlijden van een echtgenoot in de gemeenschapsstelsels”, www.lib.ugent.be.

TREMMERY, J., “Overeenkomsten”, www.tremmery.be

TROONBEECKX, G., “Het begrip onwaardigheid in het personen- en samenlevingsrecht”, Uhdspace”, 2012-13, www.uhdspace.uhasselt.be.

VANDEN DAELEN, S., “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 59-60. www.law.kuleuven.be

X, “Buiten erfdeel schenken”, www.notaris.be.

X, “Het huwelijkscontract, wat is het huwelijkscontract”, www.belgium.be

X, “Het stelsel van de algehele gemeenschap”, www.notaris.be

X, “Schulden en verhaalbaarheid”, www.notaris.be

X, “Wat is het Centraal register ven Huwelijksovereenkomsten”, www.notaris.be

X, “Wijzigingen van het huwelijkscontract tijdens echtscheiding”, www.notaris.be.

 


[1] Art. 1466 e.v. BW.

[2] Art. 1399 BW.

[3] Art. 1400 e.v. BW.

[4] X, Het huwelijkscontract, wat is een huwelijkscontract, www.belgium.be.

[5] Artikel 1394, §1 BW.

[6] A. VAN OEVELEN, “Algemene rechtsbeginselen in verbintenissen- en contractenrecht”, in M. VAN HOECKE (ed.), Algemene rechtsbeginselen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 104.

[7] Art. 1123 BW.

[8] Art. 1108 e.v. BW.

[9] Art. 1131 BW.

[10] J. TREMMERY, overeenkomstenwww.tremmery.be.

[11] Art. 1811 BW, art. 1762 BW.

[12] Art. 1392 BW.

[13] X, wijzigingen van het huwelijkscontract tijdens echtscheiding, www.notaris.be/huwen-samenwonen/alles-over-huwen-trouwen/wijzigingen-tijdens-het-huwelijk.

[14] X, wat is het Centraal Register van Huwelijksovereenkomsten, www.notaris.be/faq/huwen-samenwonen/wat-is-het-centraal-register-van-huwelijks-overeenkomsten.

[15] A. SIBIET, “Conventionele wijzigingen aan het huwelijksvermogensstelsel voortaan zonder tussenkomst van de rechtbank!”, Not. Fisc. M., 2008, 272

[16] A.-S. DE LOORE, “De mogelijkheid om het keuzebeding betreffende het gemeenschappelijk vermogen aan te wenden voor het eigen  vermogen”, 2008-09, lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/477/RUG01-001391477_2010_0001_AC.pdf.

[17] Art. 1134 BW.

[18] Antwerpen 5 oktober 2004, TFR, 2005, 374.

[19] A. VERBEKE, “Standpunt Estate Planning, Huwelijksvoordelen, Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, Larcier, 2008/4, 279-278.

[20] H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, NFM 2007, afl. 1, 32-35.

[21] G. VAN OOSTERWYCK, “huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, TPR 1985, 227-232.

[22] Ibid.

[23] D. HENDRICKX, Huwelijk (algemeen), www.notarishendrickx.be/juridische-info/familiaal/17-huwelijk-algemeen.

[24] N. NIJBOER, “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel I. echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, 112 en G. VAN OOSTERWIJCK, “Bevoordeling van de langstlevende echtgenoot bij huwelijkscontract, schenking of testament na de wet van 14 mei 1981”, RW 1981- 82, 375.

[25] G. VAN OOSTERWYCK, “huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, TPR 1985, 233-238.

[26] A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk”,  NJW 2 februari 2015, 111-112.

[27] H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 76, nr. 120.

[28] J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, die Keure, 2004, 293.

[29] H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-7.

[30] E. PIETERS, “De clausules die een regeling voorzien bij overlijden van een echtgenoot in de gemeenschapsstelsels”, www.lib.ugent.be.

[31] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005. 

[32] K. VERSTRAETE, “hervorming echtscheidingsrecht”, Doctrine, 26 september 2007, 626-627.

[33] K. VERSTRAETE “hervorming echtscheidingsrecht”, Doctrine, 26 september 2007, 644-645.

[34] C. CASTELEIN, M. MUYLE, “hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, NFM 2006, 159.

[35] R. DEBLAUWE, “Op de Grens van Huwelijksvermogensrecht en Erfrecht”,   www.tiberghien.com.

[36] C. CASTELEIN, M. MUYLE, “hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, NFM 2006, 161.

[37] Ibid.

[38] C. CASTELEIN en M. MUYLE, “hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, NFM 2006, 153-165.

[39] Parl. St. Kamer, nr. 51-2341/004, Amendement nr. 129 (Marghem) verantwoording, p. 2-aangenomen; Parl. St. Kamer, nr. 51-2341/018, Verslag namens de commissie voor de justitie, 32.

[40] Cass. 23 november 2001, TBBR 2003, 241- 242.

[41] G. VERSCHELDEN, “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht. Deel II. De echtscheiding door onderlinge toestemming-De scheiding van tafel en bed-De huwelijksvoordelen”,T.Fam. 2007, 161.

[42] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[43] Cass. 23 november 2001, TBBR 2003, 241- 242.

[44] R. BARBAIX, A.-L VERBEKE, “Hervorming van het erfrecht. Een eerste commentaar bij de wet van 10 december 2012 inzake onwaardigheid , de plaatsvervulling, de huwelijksvoordelen en de giften”. RW 2012-13, 1176.

[45] G. VERSCHELDEN, “De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen”, 2008, 46.

[46] G. VERSCHELDEN, “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht. Deel II. De echtscheiding door onderlinge toestemming, de scheiding van tafel en bed, de huwelijksvoordelen”, T.Fam. 2007, (138) 160-161.

[47] Parl. St. Kamer, nr. 51-2341/024, Verslag namens de commissie voor justitie, 10.

[48] Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2341/024.

[49] X, Schulden en verhaalbaarheid, www.notaris.be/huwen-samenwonen/alles-over-huwen-trouwen/het-stelsel-van-scheiding-van-goederen/schulden-en-verhaalbaarheid.

[50] Art. 1405, 1° BW.

[51] CALLEBAUT. J, “Het finaal verrekenbeding kritisch bekeken”, 2009-10, 7-9, http://lib.ugent.be.

[52] CALLEBAUT. J, “Het finaal verrekenbeding kritisch bekeken”, 2009-10, 20-25, http://lib.ugent.be.

[53] C.DECLERCK, Secundair huwelijksvermogensstelsel. Hoofdstuk II. Conventionele stelsel in W.PINTENSen J.DU MONGH(eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 128, 213.

[54] J.DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007,  (492) 506, 18.

[55] C.DE WULF,  “Een  kritische  doorlichting  van  recente  rechtspraak  en  rechtsleer  in  verband  met  de sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, (467) 473.

[56] H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Maklu, 1976, 266-268.

[57] H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, 297.

[58] H.CASMAN, Het     begrip     huwelijksvoordelen,  Antwerpen,  Maarten  Kluwer’s  Internationale Uitgeveronderneming”  N.V., KLUWER, 1976, 142, 111.

[59] H.CASMAN en A.VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not.Fisc.M.2005, (292) 294.

[60] Antwerpen 5 oktober 2004, TFR 2005, 374.

[61] X, het stelsel van de algehele gemeenschap, www.notaris.be/huwen-samenwonen/alles-over-huwen-trouwen/het-stelsel-van-de-algehele-gemeenschap.

[62] A.-S. DE LOORE, “De mogelijkheid om het keuzebeding betreffende het gemeenschappelijk vermogen aan te wenden voor het eigen  vermogen”, 2008-09, 8-9, www.lib.ugent.be.

[63] A. VERBEKE, “Standpunt Estate Planning, Huwelijksvoordelen, Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, Larcier, 2008/4 , pagina 279.

[64] Antwerpen 24 juni 2008, RW 2008-09, 876.

[65] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[66] H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, 295-296.

[67] A. VERBEKE, “Standpunt Estate Planning, Huwelijksvoordelen, Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, Larcier, 2008/4 , pagina 281.

[68] X, Buiten erfdeel schenken, www.notaris.be/erven-schenken/schenkingen:-burgerrechtelijk/schenking-en-erfenis/buiten-erfdeel-schenken.

[69] Antwerpen 24 juni 2008, RW 2008-09, 876.

[70] A. VERBEKE, “Standpunt Estate Planning, Huwelijksvoordelen, Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, Larcier, 2008/4 , pagina 285-286.

[71] Ibid.

[72] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[73] H. CASMAN, Notarieel familierectht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 61-62.

[74] A. VERBEKE, “Standpunt Estate Planning, Huwelijksvoordelen, Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, Larcier, 2008/4 , pagina 281.

[75] H. CASMAN, Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 61-62.

[76] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[77] Ibid.

[78] Cass. 29 oktober 1874 Pas. 1875, I, 7.

[79] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[80] Antwerpen 5 oktober 2004, TFR 2005, 381-382.

[81] S. VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falconis 2007-08, 59-60, www.law.kuleuven.be.

[82] L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts één echtgenoot: is dat een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, 3.

[83] Cass. 10 december 2010, RW  2010-11, 1436-1437.

[84] H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, (292) 295.

[85]  Cass. 10 december 2010, RW  2010-11, 1436-1437, noot A. VERBEKE.

[86] H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, 295-296.

[87] Antwerpen 24 juni 2008, RW 2008-09, 876-877.

[88] Ibid.

[89] Cass. 5 januari 2017, nr. F.15.0164.F.

[90] H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, (292) 295.

[91] C. CASTELEIN, M. MUYLE, “hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, Not. Fisc. M. 2006, 161

[92] Besl. 29 juni 2007, nr. E.E./102.058, www.fisconet.fgov.be.

[93] M. VAN QUICKENBORNE, Contractuele erfstelling , in APR, Gent, Story-Scientia, 1991, 4.

[94] Ibid.

[95] S. DE LOORE, “De mogelijkheid om het keuzebeding  betreffende het gemeenschappelijk vermogen aan te wenden voor het eigen vermogen”, 2008-09, 43-45, www.http://lib.ugent.be.

[96] H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote, Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1982, 93.

[97] N. NIJBOER, “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel I. Echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, (105) 122.

[98] A.-S. DE LOORE, “De mogelijkheid om het keuzebeding betreffende het gemeenschappelijk vermogen aan te wenden voor het eigen  vermogen”, 2008-09, 42, www.lib.ugent.be.

[99] C. CASTELEIN, “Overspel wordt niet vergeven, wel gewroken! Over het verval van de contractuele erfstelling na vaststelling van de overspelige afstamming”, TBBR 2006, 421.

[100] C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en familierecht, Familiaal vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 552.

[101] Burgerlijke rechtbank Leuven 14 november 2003, RW 2004-05, 905.

[102] C. DE WULF, Bedingen in verband met de nalatenschappen, in C. DE WULF en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Mechelen, Kluwer, 2002-2006, 745.

[103] C. CASTELEIN, “Overspel wordt niet vergeven, wel gewroken! Over het verval van de contractuele erfstellingen na vaststelling van overspelige afstamming”, TBBR, Kluwer, 2006, 422.

[104] C. CASTELEIN, M. MUYLE, “hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, Not. Fisc. M. 2006, 165.

[105] A. BARBAIX, A. VERBEKE, “hervorming van het erfrecht. “Een eerste commentaar bij de wet van 10 december 2012 inzake de onwaardigheid, de plaatsvervulling, de huwelijksvoordelen en de giften” RW 2012-13, 1162-1163.

[106] Ibid.

[107] A. BARBAIX, A. VERBEKE, “hervorming van het erfrecht. “Een eerste commentaar bij de wet van 10 december 2012 inzake de onwaardigheid, de plaatsvervulling, de huwelijksvoordelen en de giften” RW 2012-13, 1164.

[108] Brussel 2 april 2012, RW 2012-13, 1625.

[109] TROONBEECKX G., “Het begrip onwaardigheid in het personen- en samenlevingsrecht”, Uhdspace”, 2012-13, www.uhdspace.uhasselt.be.

[110] C. CASTELEIN, “Tijdschrift voor Belgisch burgerlijk recht, Overspel wordt niet vergeven, wel gewroken! Over het verval van de contractuele erfstelling na vaststelling van de overspelige afstamming”, TBBR 2016, 418-419.

[111] Gent 16 februari 2006, TBBR, 2006, 432-435.

[112] J. GERLO en G. VERSCHELDEN, handboek voor familierecht, Brugge, Die Keure, 2008, 537, nr. 1645; G. VERSCHELDEN, “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (EDS.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Interentia, 2008n (41) nr. 66.

[113] J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 505.

[114] H. CASMAN, A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote, Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1982, 96.

[115] H. CASMAN, Echtscheiding door onderlinge toestemming, in G. BAETEMAN e.a. (ed.), Het echtscheidingsrecht in België na de hervorming 1974-1975, Gent, Story-Scientia, 1977, 188.

[116] G. VERSCHELDEN, De huwelijksvoordelen na echtscheiding, in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 45.